Vlaanderen heeft zich door de jaren heen gepositioneerd als een van de meest innovatieve regio’s in Europa. Onze regio steunt daarbij onder meer op het wetenschappelijk onderzoek van internationaal toonaangevende universiteiten en onze kennis samenleving plukt er de vruchten van. Dit vereist doordachte en volgehouden beleidskeuzes. Zo is de ambitie van de nieuwe Vlaamse regering om de investering in onderzoek en ontwikkeling naar 5% van het BBP te verhogen, waarvan 1% door publieke middelen, absoluut toe te juichen. Maar terwijl we naar de toekomst kijken, moeten we met klem waarschuwen voor de negatieve gevolgen van een mogelijke afbraak van het federale wetenschapsbeleid. Een blind bezuinigingsbeleid op federaal niveau dreigt niet alleen de Vlaamse onderzoeksinspanningen te ondermijnen, maar ook de fundering van onze toekomstige welvaart te verzwakken.
Een van de belangrijkste pijlers in het wetenschapsbeleid is de gedeeltelijke vrijstelling van de doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers. In 2023 vertaalde deze maatregel zich in een broodnodige impuls van 77 miljoen euro voor onze Vlaamse universiteiten. Het is een hefboom die ons helpt om internationaal competitief te blijven, vooral gezien de hogere loonkosten in vergelijking met onze buurlanden. Het Planbureau heeft herhaaldelijk het belang van deze maatregel aangetoond voor de onderzoeksinspanningen van onder meer universiteiten en bedrijven. Bovendien is die hefboom bij de kennisinstellingen essentieel voor het bereiken van de 1% doelstelling qua publieke investeringen in O&O.
Als Vlaanderen echt een pionier in wetenschap en innovatie wil blijven, is het cruciaal dat deze maatregel behouden blijft. Toch erkennen ook wij dat er ruimte is voor verbetering: de zeer uiteenlopende interpretatie van de oorspronkelijke wetgeving heeft immers geleid tot een diversiteit aan invullingen van de maatregel. Verschillende interpretaties door de fiscale administratie hebben op hun beurt een onzekere situatie gecreëerd voor onderzoekers en instellingen. Om dit recht te zetten, is het noodzakelijk de toepassingsmodaliteiten van de maatregel juist te definiëren voor de verschillende onderdelen van het kennisweefsel, meer bepaald de universiteiten, de universitaire ziekenhuizen en de hogescholen. Voor universiteiten impliceert dit een beperking van het toepassingsgebied tot onderzoekers met een master- of doctoraatsdiploma die minstens de helft van hun werktijd aan onderzoek besteden, conform de Frascati definities van onderzoek. Voor universitaire ziekenhuizen en hogescholen dienen, gelet op hun specifieke opdracht, andere modaliteiten eenduidig bepaald te worden, die anders zijn dan die voor de universiteiten, maar steeds in lijn met de Frascati Manual. De POD Wetenschapsbeleid (Belspo) moet daarbij als erkende instantie optreden om de onderzoeksfunctie van een organisatie te valideren. Alleen zo kan een gelijk speelveld gerealiseerd worden en kunnen we zorgen voor een eerlijke en efficiënte uitvoering van deze maatregel.
Ten tweede zijn er de op competitie gebaseerde federale onderzoeksprogramma’s waaraan onze universiteiten volop deelnemen, vaak samen met onderzoeksgroepen uit Franstalig België en uit de federale wetenschappelijke instellingen (FWI). In 2023 verwierven de Vlaamse universiteiten meer dan 65 miljoen euro van deze federale middelen. Dit is weliswaar aanzienlijk minder dan de Vlaamse (325 miljoen) of internationale (259 miljoen) middelen, maar vertegenwoordigt toch nog altijd 10% van alle overheidsbijdragen voor toegepast wetenschappelijk onderzoek. Een grondige lezing van de Vlaamse meerjarenbegroting 2024-2029 leert dat het weinig waarschijnlijk is dat eventuele federale besparingen afdoende geabsorbeerd, laat staan gecompenseerd kunnen worden op Vlaams niveau. Het zou van kortzichtigheid getuigen om de samenwerking tussen federale instellingen en onze universiteiten drastisch terug te schroeven, zeker nu het zich laat aanzien dat de intra-federale samenwerking in een aantal domeinen wellicht sterk zal toenemen. Denken we maar aan de Koninklijke Militaire School en het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie in het licht van de aangekondigde verhoging van de defensiebudgetten voor onderzoek en ontwikkeling.
Binnen het geheel van federale programma’s zijn we erg bezorgd over de toekomst van het FED-tWIN mechanisme. Dit financiert mandaten voor postdoctorale onderzoekers en professoren die halftijds verbonden zijn aan een universiteit en halftijds aan een FWI. Eventuele besparingen bij laatstgenoemde instellingen mogen er niet toe leiden dat onze universiteiten gedwongen moeten instaan voor financieringstekorten. Daarnaast vragen we de federale onderhandelaars om ook dringend werk te maken van duurzame loopbaanperspectieven voor deeltijdse statuten bij de FWI.
Tot slot vragen wij uitdrukkelijk dat niet wordt geraakt aan de federale financieringsstromen naar het FWO Vlaanderen. Als we alle maatregelen optellen, komen we voor 2025 uit bij een bedrag van 45 miljoen. Binnen deze enveloppe is in het bijzonder waakzaamheid vereist voor de middelen die sinds 2007 vanuit het wetenschappelijk Maribelplan ter bevordering van de werkgelegenheid in het fundamenteel onderzoek ter beschikking worden gesteld. Het gaat intussen om een jaarlijks budget van 22,5 miljoen euro. De eventuele afschaffing van deze maatregel zou als gevolg hebben dat heel wat minder mandaten voor jonge onderzoekers zouden kunnen gefinancierd worden: een simulatie leert dat het FWO jaarlijks 25 junior postdocs en 12 senior postdocs per jaar minder zou kunnen toekennen. Dit zijn er 111 op kruissnelheid. Hierdoor zouden de al zwaar onder druk staande slaagpercentages voor Vlaamse onderzoekers bij het FWO bijkomend worden gereduceerd. Dit is onaanvaardbaar voor een regio die zich als kennisintensief profileert.
De genoemde voorbeelden illustreren de hoge toegevoegde waarde van de fiscale maatregelen en de nood aan het behoud van samenwerkingsverbanden tussen onze universiteiten en de federale kennisinstellingen. Mochten ingrepen in het federaal wetenschapsbeleid zich alsnog opdringen, wat we alleen maar zouden betreuren, dan roepen we de federale onderhandelaars op om alsnog verstandige keuzes te maken en niet te snijden in investeringen die onze kennisregio verzwakken. We roepen ook de Vlaamse regerings-partijen op om de nodige waakzaamheid aan de dag te leggen en ervoor te zorgen dat de ambitie van het regeerakkoord voor het bereiken van de 5% O&O-norm als fundament van een warm en welvarend Vlaanderen blijvend kan worden waargemaakt.
Jan Danckaert, rector VUB en voorzitter VLIR
Herwig Leirs, rector UAntwerpen
Luc Sels, rector KU Leuven
Rik Van de Walle, rector UGent
Bernard Vanheusden, rector UHasselt
Koen Verlaeckt, secretaris-generaal VLIR