Opinie | Waarom de pensioenhervorming maar beter doordacht en geleidelijk verloopt

De plannen van de Arizona-coalitie voor de hervorming van de pensioenen doen heel wat stof opwaaien, recentelijk nog bij de onderwijsvakbonden en in het Vlaams Parlement. Als zij ondoordacht en bruusk zou worden uitgerold, dreigt de beoogde harmonisering van de stelsels voor ambtenaren, zelfstandigen en werknemers ook de slagkracht van onze universiteiten, en van Vlaanderen als kennisregio, een knauw te geven. In wat volgt, zetten we onze bezorgdheden op een rij.

De onderhandelingsnota’s kondigen een hervorming van het ambtenarenpensioen aan op drie essentiële punten. Ten eerste wordt de berekening van het pensioen op basis van de wedde van de laatst gewerkte jaren aangepast. Waar momenteel enkel de wedde van de tien laatste jaren in rekening gebracht wordt, wordt er voorgesteld om de referentieperiode voor deze berekening te verlengen. In 2050 zal de referteperiode dan 45 jaar bedragen waardoor de wedde van de hele loopbaan wordt meegenomen. Ten tweede gaat het systeem van de perequatie, waardoor het pensioen de loonstijgingen volgt, op de schop, en wordt bovendien de normale indexering nog beperkt. Tenslotte dooft de voordelige loopbaanberekening uit. Deze zogenaamde preferentiële tantièmes waarborgen sneller een volwaardig pensioen.

We moeten ons de vraag durven stellen of het nog langer te verantwoorden is om de voordelen van de ambtenarenpensioenen onverminderd te handhaven. Zijn dergelijke grote verschillen in pensioenbedragen nog langer te rechtvaardigen in het licht van de herculische uitdaging waar ons land voor staat? De Nationale Bank van België wijst er terecht op dat ten gevolge van de stijgende vergrijzingskosten en de oplopende rentelasten, en bij ongewijzigd begrotingsbeleid, het totale begrotingssaldo tegen 2038 zou verslechteren tot -7,2% van het BBP. De overheidsschuldgraad zou daardoor oplopen tot 130%. Dat is ook voor ons als universiteiten een onaanvaardbaar vooruitzicht.

We begrijpen de nood aan hervormingen, ook al zal de impact voor de universiteiten groot zijn. De omvang van de ingreep vergt een brede solidariteit, waarbij de sterkste schouders proportioneel de zwaarste lasten dragen. De hervorming moet evenwel doordacht en geleidelijk verlopen, met aandacht voor de specifieke situatie waarin de universiteiten zich bevinden, voor het enorme belang dat Vlaanderen hecht aan talentontwikkeling en aan haar internationale positionering als onderzoeks- en innovatieregio, en (bijgevolg) voor de mogelijke negatieve effecten op het innovatie- en concurrentievermogen van België als geheel. Een aantasting van hun (internationale) slagkracht is voor de universiteiten evenmin aanvaardbaar.

Bij gebrek aan natuurlijke hulpbronnen is onze kennisregio voor zijn welvaart in de eerste plaats afhankelijk van menselijk talent. Willen onze universiteiten hun voorname rol in de onderzoeks- en innovatieketen blijven spelen, dan moeten ze in hun zoektocht naar talent niet alleen competitief zijn ten aanzien van andere economische sectoren, maar ook sterk staan op een in toenemende mate mondiaal georganiseerde arbeidsmarkt voor academisch talent. De competitiviteit van de remuneratie van onze Vlaamse professoren staat al geruime tijd onder druk en kan zich in een brede waaier van disciplines moeilijk meten met bijvoorbeeld Denemarken, Duitsland, Nederland of het Verenigd Koninkrijk. We hebben dit steeds kunnen bufferen door het vooruitzicht op een hoog pensioen, dat bij rekrutering steevast voorgesteld wordt als ‘uitgestelde wedde’.

De afbouw van de pensioenvoordelen zonder te voorzien in een weloverwogen alternatief dreigt de universiteiten en dus ook Vlaanderen op twee manieren te treffen. Een hervorming dreigt ons veel minder aantrekkelijk te maken voor internationaal talent, terwijl we daar steeds meer nood aan hebben (brain gain). Tegelijk is het risico groot dat de meest getalenteerde professoren onze universiteiten zullen verlaten voor beter betalende banen in het buitenland of in de private sector (brain drain). We vragen dan ook dat er beleidsmatig ruimte wordt gecreëerd om onze internationale competitiviteit op te krikken door binnen de gehanteerde remuneratiepakketten sommige componenten te herwaarderen of bijkomende stimuli toe te voegen. Daarbij kan gedacht worden aan een voor de universiteiten goeddeels kostenneutrale uitbouw van een tweede pensioenpijler en aan het voorzien van voldoende tijd om deze op te bouwen.

Ook het specifieke karakter van de professorenloopbanen vergt voorzichtigheid bij het uittekenen van de hervorming. In het bijzonder voor de leden van het zelfstandig academisch personeel geldt dat ze vaak een kortere of gemengde loopbaan hebben en dikwijls internationaal mobiel zijn. In tegenstelling tot een typische ambtenaar, bekleden zij vaak voor lange tijd onderzoeksfuncties of tijdelijke functies alvorens zij vast benoemd worden. De loopbanen zijn dus niet alleen korter, ze starten in tegenstelling tot andere ambtenaren vaak ook veel later op. Een hervormd pensioenstelsel moet inspelen op de unieke uitdagingen en flexibiliteitseisen van dergelijke loopbanen.

Tenslotte is het bij structurele hervormingen essentieel om geen gevoel van contractbreuk te creëren, en al zeker niet bij getalenteerde onderzoekers die internationaal tal van alternatieven hebben. Onzorgvuldig uitgevoerde, bruuske wijzigingen kunnen niet alleen leiden tot verlies van vertrouwen, brain drain en personeelstekort, maar ook juridische procedures wegens schendingen van legitieme verwachtingen. Om dit te voorkomen zijn doordachte en geleidelijke overgangsmaatregelen noodzakelijk.

Jan Danckaert, rector VUB en voorzitter VLIR
Herwig Leirs, rector UAntwerpen
Luc Sels, rector KU Leuven
Rik Van de Walle, rector UGent
Bernard Vanheusden, rector UHasselt
Koen Verlaeckt, secretaris-generaal VLIR